Het stellen van een diagnose begint al op het moment dat de patiënt de behandelkamer in komt lopen. Aan de hand van het looppatroon of hoe iemand zich beweegt (e.g. gaan zitten of opstaan vanuit een stoel) kan er al een eerste schatting worden gemaakt van wat mogelijk de oorzaak van de klachten zou kunnen zijn. Voordat er een lichamelijk onderzoek zal plaatsvinden zal de arts eerst een anamnese (“vraaggesprek”) afnemen om meer te weten te komen over hoe onder andere hoe de klachten zijn ontstaan, wat de huidige klachten zijn en wat de hulpvraag is van de patiënt. Zo zijn er een aantal specifieke symptomen die de arts al kunnen doen vermoeden wat er mogelijk aan de hand is. De anamnese is dus een essentieel onderdeel in het stellen van een diagnose aangezien op basis hiervan een gerichter lichamelijk onderzoek zal kunnen plaatsvinden en hierdoor dus de kans kleiner wordt dat er uiteindelijk een verkeerde diagnose wordt gesteld. Na de anamnese zal de arts voor zichzelf al een voorlopige diagnose stellen en zal dit verder onderzoeken tijdens het lichamelijk onderzoek.
Om letsel in de knie te kunnen vast stellen is het noodzakelijk om een vergelijking te maken tussen het aangedane en niet-aangedane been. Op deze manier kan er een juiste beoordeling plaatsvinden of alle structuren nog intact zijn. Omdat er sprake is van (lichte) anatomische variaties tussen personen zal het onderzoeken van slechts de aangedane knie mogelijk een verkeerde diagnose kunnen opleveren. Op basis van de voorlopige diagnose die gesteld is naar aanleiding van de anamnese zal de arts systematisch de structuren van de knie nalopen om niet alleen te testen welke niet meer intact maar ook welke structuren nog wel intact zijn. Het stellen van een diagnose houdt namelijk niet op wanneer er iets wordt gevonden in de knie maar juist wanneer alle andere letsels zijn uitgesloten. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er naast een voorste kruisbandletsel ook sprake is van meniscusletsel wat in circa 50% van de gevallen ook daadwerkelijk aanwezig is.
Indien tijdens het lichamelijk onderzoek een vermoedelijk letsel wordt bevestigd zal er middels beeldvorming een definitieve diagnose worden gesteld. Dit kan zijn door middel van het afnemen van een röntgenfoto of een MRI, afhankelijk van wat er tijdens het lichamelijk onderzoek is gevonden. Als de arts een botbreuk vermoedt zal er gekozen worden voor het afnemen van een röntgenfoto aangezien botstructuren hierop duidelijk te zien zijn. Een voorste kruisbandletsel is echter niet vast te stellen middels een röntgenfoto, hiervoor zal een MRI gemaakt moeten worden. Op een MRI is het verder ook mogelijk om ook andere structuren in de knie te beoordelen zoals het kraakbeen, de menisci (enkelvoud meniscus) en de andere kniebanden die zich in en rondom de knie bevinden. Aan de hand van de anamnese, lichamelijk onderzoek en indien nodig beeldvorming zal de arts de uiteindelijke diagnose vaststellen en aan de hand hiervan het behandelplan samen met de patiënt bespreken.